Het avontuur begint

We schrijven Januari 1973.

Op die bewuste maandagmorgen in 1973 reden we met onze kinderen in de auto naar Tilburg. De regen stroomde neer, de ruitenwissers zwaaiden heen en weer om de ruit een beetje schoon te houden. Over mijn wangen rolden tranen die ik de vrije loop liet…
We hadden afscheid genomen van Bodegraven. Ons leven zou drastisch veranderen. Vrienden, buren, gemeente, alles moesten we achter laten. Heerlijk hadden we daar gewoond. We zeiden tegen elkaar: Niet omkijken, alleen vooruit.
In Tilburg kenden we niemand, en ook niemand zat er op ons te wachten. Het zwaarst en ingrijpendst vond ik het voor de kinderen. Ook hun leventje zou drastisch veranderen. Weg vriendjes en het rustige dorpsleven.
Maar plotseling vermande ik me, had de Heere ons niet geroepen als evangelisten echtpaar in Tilburg te gaan werken? Waarom zal ik dan verdrietig en triest te doen? Ik geloofde dat de Heere voor ons allemaal zou zorgen. Onze trouwtekst zegt het: “Ik zal raad geven, Mij oog zal op u zijn”. Wat een heerlijke woorden en zo’n heerlijke belofte. En had de Heere dat tot hier toe ook niet gedaan en waar gemaakt?
Er kwamen straaltjes van vreugde en verwachting in mijn hele gemoed, net als de zon die door de donkere wolken heen breekt. Tilburg, de stad van het “Rijke Roomse leven”, daar zouden we gaan wonen en gaan werken. Als we in de stad komen en we de deur van ons huis van slot doen en binnen gaan, is voor de kinderen het grote avontuur werkelijkheid geworden, maar ook voor ons. De kinderen rennen het huis door, de trap op en bekijken de kamers waar zij zullen gaan slapen. Boven moet er nog een kamertje bij gemaakt worden. Het is wel heel avontuurlijk, er zijn twee trappen naar boven, een aan de voorkant en de ander achter, waar ooit het “meiden” verblijf was. Een paar uur later komt de verhuisauto en worden de spullen uitgeladen. We moeten hard werken om alles voor de avond zo te hebben dat iedereen kan slapen. Het belangrijkste is ook dat de woonkamer klaar is. De tweede dag, na een dag van hard werken, gaan we in het grote ligbad. Een heerlijk schuimbad, wat een luxe. Maar lang duurt de vreugde niet, want er wordt lang en nadrukkelijk aan de bel getrokken. Jan gaat er heen en daar staat de buurvrouw aan de deur, het water stroomt bij haar door het plafond in de gang….Bleek dat de afvoer van het bad enorm lekte. We mochten gelukkig de zeer oude, gedateerde badkamer al snel veranderen. Een broeder uit Breda kon ons goedkope tegeltjes leveren en zo kregen we een mooie badkamer met een nieuw ligbad en twee wasbakken. En…we hadden weer een Tilburger leren kennen, Paulus. Onze kleinste dochter had hem het verhaal van de Bijbelse Paulus verteld, terwijl hij de oude tegels afbikte …maar nee, hij geloofde niets, zei hij haar, hij zou pas gaan geloven als hij net zo iets als de grote Paulus zou meemaken.
Er was een deur naar het balkon en tussen het bad en de wasbakken was een smal deurtje, deed je die deur open, dan was er een trapje van twee treetjes en stond je in mijn naaikamertje, waar Jan een werkbank in maakte. Deed je daar de deur open, dan was er een klein halletje met een smalle trap naar beneden. Maar ook een deur naar de studeerkamer. Met één openslaand raam naar de tuin achter het huis, met de grote notenboom en een gouden regen. Wat hebben veel mensen uit de stad in die kamer in de loop van de 9 jaren, dat we daar woonden, hun verhaal verteld, hun zorgen gedeeld en heeft Jan daar
verschillende jaren belijdenis catechisatie gedaan. Stukje bij beetje hebben we behangen, we kregen vanuit het land lieve mensen die ons kwamen helpen. Jongeren die een week in huis kwamen om in de stad folders te verspreiden. Op de zolder werd met een partij hout dat we van een Bodegraafse broeder hadden gekregen, een kamertje getimmerd voor een van de kinderen. Hij sliep tussen de houtkrullen en het getimmer rustig door. Een broeder uit de Baptisten gemeente heeft heel veel mee geholpen.


De eerste week dat we in Tilburg woonden werd er op een avond aangebeld. Een van de kinderen ging naar de deur en meneer pastoor stapte binnen, hing zijn hoed aan de kapstok terwijl onze zoon verbaasd naar de man staarde. Jan kwam er aan en zei, “Hartelijk welkom, meneer pastoor, maar ik denk dat er een kleine vergissing is. U verwacht een parochiaan aan te treffen, maar wij zijn een protestantse familie, maar komt u binnen”. Het werd een goed gesprek, waarin Jan vertelde wat zijn werk was. Het contact met de pastoor was altijd hartelijk en goed.
Ook hadden we het “Opkamertje van Elia”. Een klein kamertje, helemaal boven, met een wasbak, bed en stoel. Wat een mensen hebben daar geslapen! De eerste was een student, maar later ook vrouwen uit Zeeland, die een ernstig zieke man in het ziekenhuis hadden, en een paar weken bij ons logeerden. Prachtige ontmoetingen hebben we zo mee gemaakt. Ik zie die broeder nog liggen in het ziekenhuis, vader van een groot gezin. Zijn vrouw logeerde bij ons. Hij was in coma, zijn kinderen stonden rondom het ziekenhuisbed en zongen zijn lievelingslied:

Nooit kan 't geloof te veel verwachten,
des Heilands woorden zijn gewis.
't Faalt aardse vrienden vaak aan krachten,
maar nooit een vriend als Jezus is.
Wat zou ooit zijne macht beperken?
't Heelal staat onder zijn gebied!
En wat zijn liefde wil bewerken,
ontzegt Hem zijn vermogen niet.

Die hoop moet al ons leed verzachten.
Komt, reisgenoten, 't hoofd omhoog.
Voor wie het heil des Heren wachten,
zijn bergen vlak en zeen droog.
O zaligheid niet af te meten,
o vreugd, die alle smart verbant!
Daar is de vreemd'lingschap vergeten
en wij, wij zijn in 't vaderland!

Jan bezocht hem elke dag, ook in zijn coma. Dan boog hij zich over hem heen en hield zijn handen vast, de open Bijbel op zijn borst en las enkele verzen aan hem voor. Op een dag las hij weer, nu enkele de woorden uit Jesaja 55. Toen hij het laatste vers las; “Voor een doorn zal een dennenboom opgaan, voor een distel zal een mirtenboom opgaan: en het zal de Heere wezen tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden”, toen was er herkenning, met zijn handen probeerde hij in Jan ‘s handen te knijpen…Heel ontroerend.

Of die theologie student van de RK faculteit. Ik had die man al vaak triestig op zijn oude fiets door de stad zien rijden. Op een middag in januari ’77 kwam hij de Bijbelwinkel binnen. Hij had alles bestudeert op de RK faculteit vertelde hij me, over het boeddhisme, hindoeïsme, communisme, maar wat was nu het christelijk geloof, want in al die studiejaren had hij hier niets over geleerd. Het werd een heel speciale middag, want de Heere gaf de woorden. Ik mocht getuigen van een grote God die wonderen doet, Die mensen opzoekt, ze bevrijdt uit de macht van satan en dood… Onvergetelijk! En onderwijl lag
boven in haar wiegje, ons jongste kindje, als prematuur met precies 6 maanden geboren, 900 gram, een klein mensje dat menselijk gezien niet kon blijven leven. Toen ik in mijn grote nood, die avond, voor ze geboren zou moeten worden, in het grote, oude Academische ziekenhuis in Leiden, mijn nood bij de Heere uitsnikte, had Hij me vertroost met de woorden uit
Marcus 5: 36, “Vrees niet, geloof alleen”. Woorden die met zoveel kracht, als balsem in mijn ziel neerdaalden, dat ik het uitriep: “Ik geloof Heere, maar kom mijn ongelovigheid te hulp!”
Ik kon in vertrouwen op de Heere slapen en sliep gerust, van ‘s Heeren trouw bewust. De Heere was en is een Waarmaker van Zijn Woord. Ze werd geboren en leefde! “Dat dit kind leeft, is een Godswonder”, zeiden de doctoren.
Ik heb die man verteld “Wie” en “Hoe” de Heere is.
Hij was zo diep onder de indruk dat hij maanden lang één ochtend per week op privé catechisatie bij mijn man kwam. Hij wilde meer weten, meer horen. Een wereld was voor hem open gegaan. Elke donderdagavond sliep hij in het “Opkamertje”, omdat die avond de bonte avond in de RK pastorie met de theologie studenten werd gehouden en hij zich daar afzijdig van hield. Helaas… toen we hem er op voor bereiden dat hij een keus zou moeten maken… toen haakte hij af… die prijs was te hoog en hij ging weg… . “Gij beweegt mij bijna een Christen te worden”, zei de stadhouder Agrippa tegen Paulus… Jaren, jaren lang zag ik hem eenzaam en triest door de stad fietsen. Arme man…hij was niet ver van het Koninkrijk….maar….er kwam geen overgave aan Christus, Die Zijn leven gaf voor zondaren.



Maar er was meer werk. Onze roeping was om de mensen van de Zaligmaker te vertellen. Een zaaltje of wat ook hadden we niet. Maar de kamer was groot genoeg en Jan was creatief. Hij schreef die eerste week gelijk op een vel papier dat er iedere zondag om 10 uur in ons huis een kerkdienst was, waarin Gods Woord centraal stond en hij plakte dat op het raam.
Die eerste zondag werd de ronde tafel in een hoek van de kamer gezet, lezenaar er op…de stoelen op rijtjes…de voordeur open….en wachten en bidden. De RK kerk was een eind verder in de straat. Op zondag liepen de mensen toen nog massaal naar de kerk. Ik zag ze gaan, zoveel mensen en ik had buikpijn….en bad: “O, Heere, stuur ook naar ons een paar mensen om Uw Woord te horen”. En het wonder gebeurde, een ouder echtpaar kwam binnen. De Heere had ons gebed verhoord! Die mensen vertelden ons, dat ze, zodra we in de stad waren gaan werken, ons in stilte gevolgd hadden en toen Jan op die autoloze zondag, op het grote plein een open lucht preek zou houden en het zo regende, hadden ze de Heere gesmeekt om de regen te stoppen, zodat mensen nooit zouden kunnen zeggen,” ja, het regende zo hard, ik kon er niet naar toe”!
Het was droog toen het 11 uur was en werkelijk een vrouw met een kind achterop de brommer, kwam er naar toe. “Hier zou toch een openluchtdienst gehouden worden?” zei ze. “Ja”, zei Jan,” nu u er bent, kunnen we beginnen”. Een keer kwam deze vrouw ook in ons huis luisteren met haar dochtertje. Maar 13 jaar later kwam ze met haar vriendin naar de Bijbelcursus en daarna naar de kerk. Ze was een trouwe bezoekster. Later kwam ook haar dochter op Bijbelcursus en in de kerk. Soms moet je in dat werk een lange adem hebben. Nooit zijn we op zondag zonder mensen geweest, de Heere stuurde altijd mensen naar ons toe. In mei kregen we het wachtlokaaltje van het gebouw van het Wit-Gele kruis en dat was een zegen. Aan huis leek het een beetje sekteachtig, nu was het open en kwamen de mensen gemakkelijker naar binnen.

 Vlgend verhaal: *) in de grote stad