Leven met de Heere God

Dat staat los van elk kerkverband.
Het is de opdracht voor elk mensenkind. Soms sta je verbaasd hoe slecht mensen dat begrijpen. Ze strijden en roepen voor hun denkwijze, hun dogma, hun kerk….. 

En ze vergeten dat dit allemaal niet belangrijk is. Alleen het leven met de Heere God is van belang. Een man in Lima, een taxichauffeur, had het begrepen. Ik stapte bij hem in de auto en zag een Bijbel liggen. “U bent gelovig?” Zijn antwoord was heel concreet: “Ja!” Echt met een uitroepteken.
De Bijbel was van het “Wachttoren genootschap”.
Mijn vraag: “U bent Jehova getuige?” werd heel pertinent met “Nee!” beantwoord. “Ik hoor nergens bij. Maar Jezus komt een keer terug”. Hij kijk hierbij heel doordringend naar me. “Hij komt terug en dan zal Hij je aankijken, mijnheer, en dan zul je het horen: “Kom binnen in Mijn koninkrijk”, of je krijgt te horen: “Ik ken u niet! Ga weg! Ik wil u niet zien”.
Een moment was het stil. Toen kwam hij opnieuw: “En dat zal mij niet gebeuren. Ik wil Hem kennen opdat Hij ook mij kent. Daarom lees ik in de Bijbel”. Even was het stil. Toen draaide hij zich midden in het chaotische verkeer van de wereldstad, naar me toe: “Leeft u ook met Jezus?”

Wat zou u zeggen? Wat zou jij zeggen? als deze vraag zo botweg aan je gesteld wordt? Zou je beginnen te stamelen en allerlei dingen aan voeren…? Of zou je spontaan zeggen: “Ja, met heel mijn hart!” ?
En ik dacht aan Henoch en aan Abram….

Lees nu eerst Genesis 5:21-24
Let op vers 23
En Henoch wandelde met God, nadat hij Methusalach verwekt had, driehonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters.
Je kunt ook nog over zijn manier van leven lezen in de brief van Judas vers 14 en 15 en Hebreeën 11:5.

Genesis 5 is een hoofdstuk vol met namen. Allemaal mensen die heel oud werden, zelfs tot bijna 1000 jaar.
Van de meeste mensen wier namen in Genesis 5 genoemd worden, weten wij alleen, dat ze “geleefd hebben” en “gestorven” zijn.
Altijd weer horen wij: “en hij stierf”. Heeft de dood dan toch het laatste woord? Ja, hier op aarde wel! Nieman kan de dood ontlopen.
We lezen in Genesis 5 echter van één uitzondering: Henoch. Hij wandelde met God… en toen ineens was hij er niet meer. Hij wandelde met God en God nam hem mee naar de hemel.
Zijn naam betekent: de in Gods geheimen ingewijde.
In overeenstemming met zijn naam was er in zijn leven een geheim. Van hem wordt gezegd: „Henoch wandelde met God en hij was niet meer, want God nam hem weg”. En dat wandelen met God was zijn geheim. Al wandelende en sprekende werd hij ingewijd in Gods geheimen.
Een mens die met God wandelt, is in onze tijd een zeldzame verschijning. Kent u er? Doet u het zelf?
De meeste mensen wandelen met zichzelf, of met hun politieke partij, of met anderen die net zo denken als zij zelf. Of zij wandelen met alle dingen van het leven die hun hele bestaan in beslag nemen. De visjes, de auto, de tuin, het eten, de tennisclub, en wat niet allemaal… Zij laten God maar liever alleen wandelen. Dat deed Henoch niet, hij wandelde wel alleen als je hem zag gaan, maar hij wandelde niet met zichzelf. Hij wandelde met God en werd zo ingewijd in de geheimen van God.
Ik wandelde, ik wandelde alleen,
ik wandelde en sprak met de Heer…
Hij sprak en ik hoorde,
en Hij hoorde als ik sprak
’k wandelde en ’k sprak met de Heer….

Het met zichzelf wandelen loopt dood, Daar zit geen toekomst in, geen perspectief. Wandelen met jezelf eindigt met de dood, het graf, de crematieoven…
Het wandelen met God draagt het leven in zich. Daar komt er geen einde aan, voor die wandelaar is de dood, het sterven alleen een deur om binnen te gaan in het eeuwige Vaderhuis.
Het eeuwige leven is geen einde maar begin.
Henoch wandelde met God en God nam hem weg, de mensen zagen hem niet meer. Ze misten hem. Maar hij was thuis bij zijn Vader.
Deze God is onze God, eeuwig en altijd, zegt de Bijbel.
Dat was Henoch. Zichtbaar en tast baar leven met de Heere God. Een moeilijk voorbeeld om na te volgen. Ik ken iemand die het probeerde om zo te leven: de voor ons allemaal bekende Abram.

We lezen eerst Genesis 12 om er in te komen. Let op vers 1.
De HEERE (JHWH) nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal.
Ik gebruik hier bewust de Statenvertaling. Die geeft hier duidelijker aan dat het al een hele poos geleden was dat God tot Abram gesproken had. Zijn vader Terah leefde toen nog. Terah, de patriarch, de aartsvader, had het voor het zeggen. Die leidde alles. Nu is Terah overleden (Gen. 11:32) Automatisch is Abram nu patriarch. Vooral over zijn eigen leven. Hij kon nu zelf beslissen.
Dat hoort nou eenmaal bij de grote momenten in het leven. Denk maar aan de landen die kolonie waren van een ander land. Er kwam een dag dat ze vrij werden. Ze kregen “zelfbeschikkingsrecht”, vrijheid om te doen en te laten wat ze zelf wilden.
In het leven van een jongen of een meisje dat volwassen wordt komt dat moment ook. Net als voor Abram. Hij kan nu doen wat hij wil, zijn vader regelt het niet meer voor hem. Dat is een heel beslissend moment in ons leven. Wat gaan we doen? Gaan we de goede kant op? Kiezen we voor de verkeerde kant, de vrijheid?


Kiezen we voor de stem van God, de roepende stem van God, onze Schepper? Of kiezen we voor de stem van ons zelf… of nog erger: kiezen we voor de lokstem van de wereld of zelfs van de duivel…?
Voor Abram ligt er een duidelijke koersbepaling: Gods roeping. Gods opdracht om uit te gaan naar een ander land.
Geen opdracht die zijn vader naliet. Geen bevel van de koning of de keizer. Maar de liefde volle boodschap van God aan hem zelf.
En dan zie ik dat het voor Abram niet moeilijk is. Zijn vader sterft, de weg is vrij om te gaan waar hij wil. En hij kiest voor Gods opdracht. Abram gaat op pad. De weg die de Heere God hem gewezen heeft.
God had het Abram geboden; gaan, weg uit zijn land, naar een vreemd land, waarvan hij de naam niet eens kent. Wie zijn land en volk verlaat, wordt een zwerver, losgeslagen van zijn oorspronkelijk bestaan. Hij moet weg en breken met alles, zijn land en volk, zijn vrienden, bekenden en familieleden. Hij moet weg.


Waarheen?
Ergens anders heen. Ter wille van het geloof en de Godskennis: die hem geschonken was moest hij weg. Hij zou als hij hier rustig bleef wonen en voortleven alles verliezen. Slechts weggaande en uitgaande, slechts als een vreemdeling naar natuur en geest, zal hij de Godskennis voor zijn kinderen bewaren.
Ga weg uit uw land! Grijp dit nu niet op de verkeerde manier vast, zoals sommige sekten dat doen. Zij zeggen: “Kijk maar naar Abram, je moet weg van je familie. Alle banden breken en je geven aan de groep”. Dat is zonde voor God. Abram gaat niet weg uit zijn familie, maar hij blijft niet bij hen wonen. Hij gaat niet alleen maar met zijn vrouw en alles wat hij heeft.
Van nu af aan is het bestaan van Abram uitsluitend aangewezen op het Woord van God.
Weten wij wat wij zeggen, wanneer wij zeggen, dat wij kinderen van Abram zijn?
Wij zeggen het zo gemakkelijk, maar het wil zeggen: uitsluitend aangewezen zijn op het Woord van God. Dat is geen geringe zaak.

God belooft Abram te zullen zegenen.
Genesis 12:2,3,7 “Ik zal u zegenen en aan uw nageslacht zal Ik dit land geven”.
Lees ook Handelingen 7:1-8
God belooft het, maar er is niets van te zien.
Abram moet weg, zonder land, zonder volk, zonder kind. Hij heeft alleen Gods belofte: Abram zal worden tot een groot volk. Er is niets van te zien van dit grote. Het enige, dat we zien is, dat een oude man en een oude vrouw, die breken met alles en wegtrekken. Waarheen? God mag het weten. Zij trekken weg op het gebod en met de belofte van God.
Zo begon het.
Zo kwam duizenden jaren geleden het Woord van God tot Abram, de vader van allen die geloven.
„Abraham is gek geworden”, hebben zijn buren en vrienden gezegd. „Het geloof is hem in zijn bol geslagen”. Zij sloegen de spijker precies op de kop. Het was niet normaal meer wat Abram deed. Hij was een grote dwaas. Maar weet u het was hem niet in het hoofd geslagen maar in het hart.
Wij weten niet wat Abram gedacht en gezegd heeft, toen het Woord van God tot hem kwam. Wij weten alleen, wat hij gedaan heeft. Hij is op het gebod van God weggetrokken, gelovend dat God meeging. Hij heeft alles achtergelaten en alles op één kaart gezet: de belofte van God.
Dat is geloof: alles op één kaart zetten, vertrouwen op Gods belofte, al is er niets van te zien.

Toen ging Abram, zoals de Heere tot hem gesproken had.
We lezen eerst Genesis 12:4 en Romeinen 4:1-5
Dit is inderdaad de wereld van het geloof en aan de ingang staat Abram, de vader van allen die geloven. Hij gaat niet gehoorzaam op pad om de hemel te verdienen, of om een vriend van God te worden…
Ook niet om te laten zien dat hij zo’n goede man is. Maar alleen omdat het hem om God te doen is. Wat God zegt dat is voor Abram de wet van zijn leven. Maar ook de hoop en de vreugde van zijn leven. Vroeger was hij rijk. Zijn familie was aanzienlijk. Vooraanstaande mensen in Ur. Groot veebedrijf, schapen en koeien. Veel personeel….

Maar daar gaat hij nu. Parels, goud en edelstenen brengen hem geen geluk. Zijn hart wil slechts dat ene: Leven met de Heere God.


Wie vreemd is van God en blind voor zijn Koninkrijk die zoekt misschien langs de weg van de cultuur schone parels en allerlei rijkdom en eer. Dan kunnen we Abrams leven niet begrijpen en denken er niet over, om door Abrams deur de wereld van het geloof binnen te gaan.
Let goed op: Abram was geen dichter, geen wijsgeer, geen staatsman, geen wetgever, geen uitvinder, geen wereldveroveraar. Hij was alleen maar een veehoeder, die rondzwierf met zijn kudde. Toch zegt God, dat hij in deze veehoeder alle volken zegenen zal.
Wat was dan toch die zegen?
Aan Abram was een andere parel geschonken; de parel van grote waarde. Jezus zegt dit in een gelijkenis: “Ook is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman die mooie parels zoekt. Toen hij een parel van grote waarde gevonden had, ging hij heen en verkocht alles wat hij had, en hij kocht hem”. Mattheus 13:45,46.


Allen die de God van Abram echt hebben leren kennen zeggen met éénparige stem hetzelfde: “Wat baat het een mens zo hij de hele wereld wint? Alle parels zijn waardeloos, indien wij die éne parel van grote waarde niet bezitten”.
Die parel werd door God neergelegd in Abrams tent. Die parel bepaalde de gang van zijn leven.
Het gaat om de echte, eerlijk, spontane kennis van God, het echte geloof, het ontvangen van Gods gebod en Gods belofte en het daarbij leven.
Onze God, de God Die Zich in de Bijbel openbaart, die God die gebiedt en belooft. En Abram heeft geleerd om die God te dienen en lief te hebben. Abram heeft ook geleerd om aan die God gehoorzaam te zijn, Hem te vertrouwen op Zijn woord en te gaan de weg die Hij wijst. Dat is geloof.

Abram ging, zoals de Heere tot hem gesproken had.
Lees nu eerst Genesis 12:6-9 en let op vers 7 en 8.
Hij bouwde daar een altaar voor de Heere.
Dit is dus het beloofde land…..
Maar Abram heeft in dit land niets te zeggen. Nog geen vierkante meter grond is van hem. Hij is in dit land een vreemdeling. En toch gelooft Abram: “Dit is het beloofde land”. Dwars tegen alles in. De Kanaänieten bezitten het land en Abram heeft geen kinderen. Toch gelooft hij Gods belofte en bouwt voor de Heere een altaar. Hij wil het voor de Heere, voor zichzelf en Sara, en ook voor alle Kanaänieten uitspreken: dit land is van de Heere. Vertrouwend op Gods belofte legt hij er beslag op voor God.
Het is net als wanneer een zendeling, vertrouwend op Gods zegen, in een volstrekt heidense omgeving begint met het bouwen van een kerk.
Of, om dichter bij huis te blijven: Het is net zoals wanner je te midden van een grote groep ongelovige kerkgangers uitspreekt dat je Jezus wilt volgen. Ze lachen om je, net zoals ze om die arme zwerfherder lachten. Het is niet goed in zijn hoofd, hij denkt dat dit land voor zijn nageslacht is… en hij heeft niet eens kinderen.
Abram bouwt midden in het heidendom een altaar en dan zwerft hij weer verder, om verderop weer een altaar te bouwen. Nergens wordt hem echter toegestaan, zich voorgoed te vestigen. Er komt hongersnood en Abram moet het beloofde land verlaten en wegtrekken naar Egypte. Hij is en blijft vreemdeling, zwerver.
En dan in Egypte, ver van het beloofde land, is hij een vreemdeling zonder zoon. Hij heeft niets dan alleen Gods belofte en in het beloofde land twee altaren.
Abram, de vader van allen die geloven.

Hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou.
Sla Hebreeën 11:8-10 maar eens op. Lees het en denk na over vers 8
Wij worden gezegend met de zegen van Abram, wanneer wij luisteren naar Gods opdracht. Als we naar God luisteren zonder te weten waar wij komen zullen.
Wij zwerven van hier naar daar en van daar naar ginds. En wij geloven vast en zeker, dat de hele wereld van God is, ook al wonen de Kanaänieten er en al wordt er bij de eikenboom Moré, die bij Sichem staat, een heidense religie beleefd. En die boom staat niet alleen bij Sichem, maar ook bij Amsterdam, ook bij Barneveld en Uddel, ook bij Middelburg en Bergen op Zoom. De boom van heidense religies die welig tieren in ons land. De boom die zijn vrucht van ongeloof en bijgeloof overvloedig voort brengt.
Wij leven ín die wereld, maar wie van Jezus is, is niet ván deze wereld. Zwervers zijn zij, vreemdelingen, trekkers. Jij ook? U ook? Zijn wij werkelijk zwervers?
Zonder geld op reis gegaan en zonder buidel uitgezonden, om te genezen, waar wij konden, te zegenen waar anderen slaan.
Te vroeg vertraagde onze voet,
wij hebben ons te warm genesteld,
veilig dicht bij elkaar.

Rondom onze kerken hebben we een weerbarstig fort gemetseld.
Een fort rondom een volk dat trekken moet.
Christen-zijn is wegtrekken op Gods gebod, zonder te weten waar we komen zullen. Maar God gaat mee en wij bouwen hier en daar en overal onze altaren, overal waar God tot ons spreekt door Zijn Woord. We bouwen onze altaren en roepen de naam van de Heere aan.
God van Abram, wij geloven, kom ons ongeloof te hulp.
Vader Abram, U bent ons voorbeeld!
Vader Abram, in de nacht van het verleden is het gedruis van alle groten in uw dagen weggezonken. Maar u bent aan het rumoer ontstegen, u straalt ons toe met Gods licht. Wij prijzen u als de vader van het geloof en de zegen.
Vader, zeg ons, wat u eigenlijk wilde… Ja, zeg het, u wist het vast en zeker: In de nacht van het verleden is het gedruis van de groten in uw dagen weggezonken, maar u, aan het rumoer ontstegen, straalt ons toe met Gods licht. Wij prijzen u als de vader van het geloof en de zegen. Vader, zeg ons, wat u eigenlijk wilde, u wist het. Vast en zeker: God dienen, God gehoorzamen en dan straks… geen altaar meer in Kanaän, geen zwerftocht meer naar Egypte. Maar een blijvende stad. U had uw vertrouwen gezet op die stad en op de God van die stad. Dat hebt u uitgejubeld door middel van uw altaren. En u zag die stad komen.
Zoals een kunstenaar zit voor het orgel en speelt en speelt… en al voort spelend zelf verrast wordt door wat er uit hem te voorschijn komt. Hij weet zelf niet waarheen het gaat, hij vermoedt het resultaat en hij zal dat vinden.
Zo was het met vader Abram. U, Abram, u hebt geleefd uit het geloof. U bent gehoorzaam geweest en u bent weggegaan zonder te weten waar u komen zou, maar u verwachtte de stad, die fundamenten heeft. U hebt het in de steden en straten van uw tijd niet kunnen vinden, net zomin als u het zou kunnen vinden in de steden en straten van onze tijd. U hebt gezocht naar de “stad van God”.
Abram, vader van allen die geloven, wij willen zo graag uw kinderen zijn. We hoeven het ook niet te vinden in de straten van onze tijd, niet op de bank en niet in de mooie auto. We willen het zoeken en zullen het vinden bij Jezus. Jezus die ons nodigt om Hem te volgen op moeilijke en op gemakkelijker wegen, om straks voor eeuwig bij Hem te zijn. Zijn liefde en nabijheid voor eeuwig te proeven.
Daar zullen we vader Abram ontmoeten, niet meer als een zwerver maar met de nieuwe naam op zijn voorhoofd; “Gekochte”, gekocht door Jezus bloed en voor eeuwig thuis.
God had hun een stad bereid.
God heeft ons een stad bereid…. Een eeuwige stad.
Ben je al op weg?
Gods zegen!