website voor iedereen
“Vooruit, hup naar buiten jij”.
“Maar mama het is zo koud.” Smekend kijkt Erhard zijn moeder aan, maar ze is hard, zo hard en snauwt, “weg wezen en gauw”. Sloffend loopt hij even later op straat. Het regent en zo koud, zo bitter koud. Hij stopt zijn handjes in zijn zakken. Moedeloos loopt hij door de winkelstraten, “Waarom mogen zijn broertjes wel in huis blijven en waarom mag hij er niet bij zijn”? Hij piekert en piekert, maar snapt het niet. Hee…muziek…wat mooi en hij loopt op het draaiorgel af, stil luistert hij. Stille nacht, Heilige nacht…Hij wordt er weemoedig van en loopt na een poosje verder. In de winkelstraat is het al druk, moeders zijn druk in de weer voor het komende Kerstfeest. Bij de bakkerij kijkt hij de etalage in, wat mooi, allerlei kerst gebak, kransjes en chocolade, het water loopt uit zijn mond. Om ooit zo iets heerlijks te kunnen eten.
Erhard wordt ouder, maar de ellende met zijn ouders blijft. Voor hem is er geen plaats in hun huis. Hij zoekt zijn vertier op straat, steelt een appel
als hij honger heeft, belt bij mensen aan en vraagt om een boterham. Hij is niet meer zo alleen, er zijn andere jongens die ook op straat leven. Ze slapen nooit meer in een huis, in een warm bed. Ze halen kattenkwaad uit, o, nee, het is niet ernstig, maar
de mensen gaan toch klagen en zo komt hij in een klooster terecht. Nu is hij opgesloten, het benauwd hem.
Hier moet hij ook werken, het is na de oorlog en het vliegveld moet geruimd worden van het vele puin. Erhard
en zijn vrienden werken hard, er is streng toezicht. Maar ze zijn jong en vol plezier gooien ze met kleine steentjes naar elkaar. De leiding ziet het en ze worden mee genomen het klooster in en krijgen harde straf.
Voor
de belevenis van Erhard waren er alleen maar harde liefdeloze mensen.
Er was nooit een hand die hem liefdevol over zijn haren aaide, een pluimpje gaf…en zo kwam de tijd dat hij in de jeugdgevangenis terecht
kwam.
Bikkelhard was hij geworden, ze konden hem wat. Soms zat hij dagen in afzondering. Het maakte hem nog harder en weerbarstiger. Van zijn ouders of broers hoorde of zag hij nooit meer wat.
Soms…zomaar kreeg hij het te kwaad, waarom was er voor hem geen plaats in hun huis…. en in die eenzame cel liepen dan tranen over zijn wangen. Hij kreeg sigaretten te pakken en rookte stiekem in de cel, soms met andere
jongens. De straf was ongelooflijk zwaar toen het ontdekt werd, een bewaker gooide hem van de ijzeren trap af. Bont en blauw lag hij op de cementen vloer.
En al die jaren had Erhard nog nooit een woord over de Heiland
der wereld, die gekomen was om het verlorene te zoeken en te redden. Voor hem bestond er geen God, al had hij in het klooster wel het kruis met een man er aan, zien hangen. Maar Wie en hoe…geen idee.
Dan op
een dag komen er een groepje mensen de gevangenis in. Ze zingen en lezen uit een dik zwart boek.
Het is bijna Kerstfeest en deze mensen willen de gevangenen vertellen van de Zaligmaker. Ze bidden voor al de gevangenen.
Maar het gaat aan de meesten voorbij.
Deze harde mannen hebben geen behoefte aan zo’n zoetsappig verhaal en Erhard bespot hen. Hij krijgt een Bijbel aangeboden, maar woedend gooit hij het Boek door de cel.
Hij knarsetand van nijd, God? Het zou wat, hij heeft God nooit gezien, God heeft nooit iets voor hem gedaan. Er vliegen stukjes Bijbel door de cel heen. Maar wacht eens: van dat mooie dunne papier kun je heel goed
sigaretten draaien.
En dan op een dag Kerstdag, dag van heimwee en pijn…., troost hij zich met eindeloos veel sigaretten. En dan, terwijl hij zijn peukie draait, staren hem de woorden aan…doodstil staart
hij er naar…een enorme pijn breekt in zijn hart los.
“De ganse dag verdraaien zij Mijn woorden”. Psalm 56 : 6a. Hij verbreekt en kermt als een geslagen hond, zo als hij ons vertelde. Hij knielt
neer, schreeuwt naar God en zoekt de stukjes Bijbel bij elkaar.
Op die eerste Kerstdag zit Erhard in de kerkzaal van de gevangenis. Hij zit voorover gebogen, zijn handen tussen zijn knieën en luistert. Luistert
met overgave naar het aloude Kerstevangelie. Tranen druppelen neer.
….En de engel zei tot de herders, Vreest niet, want zie, Ik verkondig u grote blijdschap, die voor het hele volk wezen zal, Namelijk dat
u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere in de stad van David.
Hier hoort Erhard voor het eerst van zijn leven over de geboorte van Jezus, en hier ontmoet hij Jezus, de Zaligmaker. De keiharde
bolster van Erhard ’s hart wordt verbroken en zijn hart werd als was in Gods handen. Niemand in de gevangenis kent hem terug, de mensen van het evangelisatie groepje bezoeken hem iedere week. Gretig luistert hij en stelt vele vragen. Door zijn voorbeeldig
gedrag mag hij enkele jaren eerder vrij. En zo stond hij op een dag bij ons in de Bijbelwinkel…..
De nieuwe Erhard…. de verbroken Erhard… maar nu de levende Erhard, levend door Jezus Christus….
het Kerstkind dat niet meetelde…. maar dat hem aan het hart drukte…..
Stille nacht, Heilige nacht,
Davids Zoon, lang verwacht,
Die miljoenen eens zaligen zal,
werd geboren in Bethlehem’s stal.